Korte inhoud van het boek:
Het boek beschrijft de
ervaringen van Jeroen Brouwers in het vrouweninterneringskamp Tjideng, na de
invasie van de Japanners in Nederlands Indië. Daarnaast worden de gevolgen van deze
ervaringen belicht. Jeroen brouwers schreef dit verhaal nadat zijn moeder
overleed in 1981, voornamelijk om zijn kampjaren te verwerken.
Jeroen brouwers was slechts 5
toen hij met zijn moeder, oma en zusje in het Japanse interneringskamp terecht
kwam, en heeft hier drie jaar doorgebracht. De omstandigheden in het kamp waren
slecht en de vrouwen werden onmenselijk behandeld door de Japanners, beschrijft
brouwers in zijn boek. Als iemand een regel overtrad of ongehoorzaam was werd
deze gestraft met vreselijke lijfstraffen. Ook was er sprake van ondervoeding
in het kamp, wat de reden was dat Brouwers oma het kamp niet overleefde. Deze
martelingen en vreselijke omstandigheden worden zeer gedetailleerd beschreven
door Brouwers kinderogen. De gebeurtenissen van Bezonken rood spelen zich
afwisselend af in het heden en in het verleden. De liefde voor zijn moeder is
door een aantal gebeurtenissen in het kamp veranderd in een even grote haat,
die zich soms lijkt uit te breiden tot alle vrouwen. Nadat hij een telfoontje
krijgt dat zijn moeder is overleden komt hij tot het besef dat zijn moeder al
een lange tijd eerder was gestorven, in zijn gedachtes.
Voor
een uitgebreidere samenvatting zie onderstaande link: http://www.scholieren.com/boekverslag/41095
Relatie tussen de schrijver en Nederlands
Indië:
Jeroen Brouwers werd op 30 april 1940 wordt
geboren in Batavia, de hoofdstad van wat toen de Nederlandse kolonie Oost-Indië
was. Als de Japanners Nederlands Indië
binnenvallen wordt Brouwers samen met zijn oma, moeder en zusje van 1943 tot
1945 opgesloten in het vrouweninterneringskamp Tjideng. Jeroen Brouwers zelf
was toen vijf jaar oud. Zijn vader verblijft in de oorlogstijd als
krijgsgevangene in Japan. Jeroens twee oudere broers blijken, achteraf, op Java
in mannenkampen opgesloten te hebben gezeten. Na de oorlog is de familie terug gegaan naar
Nederland en werd Brouwers door zijn moeder in een internaat in Zeist gestopt.
Hij zelf noemde dit een 'plaatsvervangend jappenkamp'. De middelbare school
heeft hij nooit afgemaakt en van 1959 tot 1961 ging Brouwers in militaire
dienst bij de Marine Inlichtingsdienst en begint zijn literaire leven.
Jeroen Brouwers heeft de gebeurtenissen
en ervaringen van hem in dit kamp verwerkt in de autobiografische roman
‘’Bezonken Rood’’. Zijn jeugd in Indonesië speelt ook een rol in zijn romans “Het
verzonkene” en “De zondvloed”. Deze drie romans zijn later in één band
uitgebracht. Ik citeer: "Ik had twee
dingen voor ogen die tussen mijn vijfentwintigste en mijn dertigste duidelijk
werden: ik wilde een roman van duizend bladzijden schrijven over mijn
kindertijd en jeugd in Indië. Dat zijn mijn drie Indië-romans geworden: 'Het
verzonkene', 'Bezonken rood' en 'De zondvloed'. Dat doel heb ik dus bereikt.
(...)"
Na het verschijnen van “Bezonken Rood” is er veel kritiek geweest op de manier waarop Brouwers zijn kampjaren beschrijft. Het boek zou niet de objectieve werkelijkheid beschrijven en een opeenstapeling zijn van leugens en overdrijvingen. Vooral Rudy Kousbroek begon een felle discussie. Hij beweerd dat Brouwers leid aan het 'Oostindisch kampsyndroom' . Wat de 'weigering zich op de hoogte te stellen van historische werkelijkheid' betekend. Beide schrijvers hebben een Indische achtergrond en hebben als kind in een Jappenkamp gezeten. Die ervaring hebben ze nog al op een verschillende manier verwerkt. Kousbroek relativeert de ervaringen van de Nederlanders, terwijl Brouwers juist meer de nadruk legt op de wreedheden van de Japanners.
Historische achtergrond die wij onderzoeken:
Indische interneringskampen
Nazi-Duitsland had een bondgenootschap met Japan.
De Japanners waren uit op grondstoffen uit Nederlands-Indië, vooral de Indische
olie kon van groot belang zijn voor de Japanse oorlogvoering. Op 7 december
1941 begon de oorlog in de Pacific met een Japanse verrassingsaanval op de
Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor (Hawaï). Onmiddellijk na ontvangst van het
nieuws van de Japanse aanval verklaarde de Nederlandse regering in Londen Japan
de oorlog. Het Nederlandse gouvernement kondigde direct een algehele
mobilisatie af.
Op 11 januari 1942 landden de eerste Japanse
soldaten op Indisch grondgebied. Celebes en Borneo werden al snel bezet; Ambon,
Zuid-Sumatra, Bali en Timor volgden spoedig. Tijdens deze operaties was het
KNIL (Kon.Ned.Ind.Leger) getalsmatig niet altijd de mindere van de Japanners,
maar bleek het qua gevechtkracht zeer te kort te schieten. In de nacht van 28
februari op 1 maart zetten Japanse troepen de aanval op Java in. De kusten van
het hoofdeiland van de Indische archipel waren vanwege hun lengte zeer moeilijk
te verdedigen. Op 9 maart 1942 capituleerde het KNIL op Java. Meer dan 42.000
Europese KNIL-militairen en Marinemensen werden krijgsgevangen gemaakt, samen
met circa 25.000 inheemse KNIL-militairen.
Na de relatief eenvoudige verovering van de
Indonesische archipel werd Nederlands-Indië door de Japanners in drie
bestuurlijke gebieden ingedeeld. Sumatra viel onder het bestuur van het 25ste
leger. Java viel onder het bestuur van het 16de leger. Borneo en Oost-Indonesië
(Celebes, de Molukken, de Kleine Soenda-eilanden en Nieuw-Guinea) kwamen onder
het bestuur van de Japanse Marine. Elk van de drie gebieden werd onderverdeeld
in een aantal provincies met een Japanse gouverneur aan het hoofd. Nederlanders
en Indische Nederlanders werden uit overheidsdienst verwijderd. Japanse
burgerambtenaren namen de vrijgekomen hoge bestuursposten in.
De Japanse bezettingspolitiek was erop gericht Nederlands-Indië in de zogenaamde “Groot-Aziatische Welvaartssfeer” te integreren. De Japanse leiding probeerde deze tot stand te laten komen door de uitbanning van alle westerse invloeden in de Indonesische samenleving. Dat betekende niet alleen de invoering van de Japanse tijd en jaartelling en een verbod op Europese media, maar ook de internering van Nederlandse en geallieerde burgers – mannen, vrouwen en kinderen – in kampen.
Mijn opa is in 1925 geboren in Nederlands-Indië. Hij woonde voor de oorlog met zijn vader, moeder, vier zusters en een broer bij een groot ziekenhuis in een ruim huis met een groot erf op Sumatra’s Oostkust midden tussen grote plantages op de onderneming Laras (zie op kaart bij bijlage). Mijn opa beschrijft dit als een hele mooie tijd. In 1934 zijn zij voor een jaar naar Nederland gegaan. Na terugkomst verhuisde het gezin (moeder en kinderen) naar de stad Medan (zie op kaart bij bijlage) wegens het ontbreken van een middelbare school in de omgeving in Laras. Mijn opa zat toentertijd op de HBS (de Hogere Burgerschool), dat is te vergelijken met het VWO.
De Japanse bezettingspolitiek was erop gericht Nederlands-Indië in de zogenaamde “Groot-Aziatische Welvaartssfeer” te integreren. De Japanse leiding probeerde deze tot stand te laten komen door de uitbanning van alle westerse invloeden in de Indonesische samenleving. Dat betekende niet alleen de invoering van de Japanse tijd en jaartelling en een verbod op Europese media, maar ook de internering van Nederlandse en geallieerde burgers – mannen, vrouwen en kinderen – in kampen.
Mijn opa is in 1925 geboren in Nederlands-Indië. Hij woonde voor de oorlog met zijn vader, moeder, vier zusters en een broer bij een groot ziekenhuis in een ruim huis met een groot erf op Sumatra’s Oostkust midden tussen grote plantages op de onderneming Laras (zie op kaart bij bijlage). Mijn opa beschrijft dit als een hele mooie tijd. In 1934 zijn zij voor een jaar naar Nederland gegaan. Na terugkomst verhuisde het gezin (moeder en kinderen) naar de stad Medan (zie op kaart bij bijlage) wegens het ontbreken van een middelbare school in de omgeving in Laras. Mijn opa zat toentertijd op de HBS (de Hogere Burgerschool), dat is te vergelijken met het VWO.
De landingen op Sumatra’s Oostkust werden
voorafgegaan door twee bombardementen, één op het vliegveld en één op een
olie-raffinaderij in Gloegoer enkele kilometers buiten Medan. Hier begon voor
vele gezinnen de grootste ellende uit hun leven. Zijn vader en broer werden
gemobiliseerd en gelegerd in een bergplaatsje, Kabandjahe, nabij Brastagi.
Vrees bestond er onder de vrouwen en meisjes voor het binnentrekken van de
Japanse stoottroepen in Medan. De Japanse soldaten hebben op dat gebied geen
goede reputatie. Gelukkig viel het achteraf ontzettend mee.
Alle Nederlandse scholen werden gesloten en dit
duurde voort gedurende de gehele
bezettingstijd. Het was zeer moeilijk om in die tijd aan contant geld te komen.
De Indonesiërs, gelukkig niet allen, werden met
de dag onvriendelijker tegen de Europeanen, omdat zij de Jappen beschouwden als
hun bevrijders. Het grootste probleem was dan ook dat en de Jappen niet kon
verstaan.
Mijn opa woonde tegenover het station en dat
bleek achteraf niet zo gelukkig te zijn.
Na de capitulatie van ons leger op Sumatra’s
Oostkust werden onze troepen krijgsgevangen gemaakt, waaronder de vader en
broer van mijn opa. Zij werden geïnterneerd in het kamp te Belawan Deli
(havenplaats). Na verloop van tijd moesten alle Nederlanders zich verzamelen op
de Esplanade (een groot park tegenover het station in Medan) en werden de
mannen en jongens vanaf 13 jaar gescheiden van de vrouwen en kinderen. De
vrouwen en kinderen werden vervoerd naar Poelaoe Brajan en de mannen kwamen
terecht in het kamp Belawan Deli waar ook de krijgsgevangenen zaten, echter
gescheiden door prikkeldraad. Wel konden de burgers vrij communiceren met de
krijgsgevangenen.
Op een gegeven moment vertelde mijn
overgrootvader tegen mijn opa dat hij dacht dat de krijgsgevangen weggevoerd
zouden worden. De krijgsgevangenen werden inderdaad afgevoerd naar de schepen
en niemand wist wat de eindbestemming was.
Alles hing af van de kampcommandant die je had.
Mijn opa vertelt dat hij in het kamp veel geluk heeft gehad met de Japanse
kampleiding. Na de oorlog heeft hij vaak hele andere verhalen gehoord over de
verschrikkingen in de kampen, maar hij kan dit zelf niet bevestigen. Het kamp
waar mijn opa zat was een voormalig verblijf voor havenarbeiders, alles was er
vreselijk smerig en dat betekende dus dat zij als geïnterneerden hard moesten
ploeteren om het kamp schoon te maken. Maar voor de hygiëne in het kamp was het
natuurlijk vanzelfsprekend.
Voorzover mijn opa het zich kan herinneren heeft
hij geen nare dingen meegemaakt gedurende zijn kamp tijd. ’s Morgens en ’s avonds was er appel. Mijn opa
vertelt dat zij (de geinterneerden) elke
ochtend voor de barakken moesten aantreden; op bevel in de houding staan en
buigen naar de Japanners. Daarna werden zij geteld en moesten zij de Japanners
hardop groeten. Zij konden met
behulp van de Indonesiërs vaak wat blikjes eten naar binnen smokkelen,
uiteraard tegen betaling. Verder was er een goede clandestiene verbinding met
brieven over en weer met het vrouwenkamp in Poelaoe Brajan. Van de kampleiding,
de Japanners, hadden mijn opa en zijn mede-geïnterneerden absoluut geen last.
Op een gegeven moment, mijn opa weet niet meer
precies wanneer, mochten alle Indische geïnterneerden, het kamp uit. Zij konden
terugkeren naar hun huis in Medan, echter werden zij wel beschouwd als “enemy
alien” (vijandelijk onderdaan). Ter herkenning kregen zij wel een pas en een
rood-wit bandje om de bovenarm. Het was natuurlijk heerlijk om niet meer de
hele dag achter het prikkeldraad te zitten.
Nu begon eigenlijk gedurende de verdere
bezettingstijd de naarste periode. Er moest allereerst geld verdient worden om
te eten. Opa vertelt dat hij heeft gewerkt in een touwslagerij,
mandenvlechterij en op een werkplaats waar sigaretten moesten worden gerold.
Gelukkig heeft hij daarna wat geld kunnen verdienen als jockey bij
paardenraces.
Niet prettig was dat je op straat voor elke
schildwacht moest buigen en dat werd door hun als erg vernederend ervaren.
Menigeen, vertelt mijn opa, die dat weigerden kregen flinke klappen. Ook de
Indonesiërs moesten dit doen. Wie opgepakt werd voor diverse overtredingen,
kwam terecht bij de gevreesde Kempetai (Japanse MP) en die waren zeer wreed.
Ook mijn opa moest daaraan geloven omdat Indonesiërs hadden verteld dat hij had
gewuifd naar Amerikaanse vliegtuigen. Hij kon echter bewijzen dat hij toen op
het race-terrein was even buiten de stad Medan. Verder hadden de Jappen ook nog
een straf voor Indonesiërs, namelijk dat zij werden uitgedroogd. Dat noemden de
Indonesiër “djemoer” (dit betekent uitdrogen), zij werden dan aan een boom
vastgebonden en moesten in de zon kijken. Mijn opa legt er wel de nadruk op dat
hij niet weet hoe het precies was gesteld in andere delen van Nederlands-Indië.
Dit zijn zijn eigen ervaringen.
Een mooi voorbeeld dat er best ook wel aardige
Japanners rondliepen, maakte hij op een avond mee in Medan. Een Japanse zeer
nerveuze soldaat kwam ’s avonds heel stiekem de trap op bij zijn woning
(kennelijk zeer bang voor de Kempetai) om te vertellen dat hij bewaker was
geweest van zijn vader en broer die in Thailand zaten en aan de Birma spoorlijn
werkten. Na die bewuste avond heeft mijn opa hem niet meer gezien. Achteraf bleek
bij terugkomst van zijn vader en broer dat dit merkwaardige verhaal volledig
waar was.
Na terugkomst uit het kamp hebben opa, zijn
moeder en zusters zijn nog een tijdje in het huis gewoond waar zij voor de
kamptijd in Medan woonden. Zij moesten daarna nog tweemaal op zoek gaan naar
een andere woning. Alle huizen waar mensen woonden achter het station werden
gevorderd door de Jappen, zij moesten op stel en sprong verhuizen. Ten eerste
vonden de Jappen dat zij van het huis tegenover het station te veel konden zien
van de Japanse troepenverplaatsingen. Zij konden daarna bij een andere familie
in huis intrekken en die woning werd naderhand ook gevorderd. De familie van
mijn opa heeft dan ook letterlijk al het huisraad en dingen van waarden
verloren, alles was verloren.
De oorlog kwam voor de mensen abrupt aan een
einde door de atoombommen op Nagasaki en Hiroshima. Nederlands-Indië viel onder het gezagsgebied van
de Britten. Zij namen, min of meer gedwongen door de beperkte beschikbaarheid
van troepen, ten opzichte van de Nederlandse kolonie aanvankelijk een
afwachtende houding aan. De herbezetting van Britse gebieden in Zuidoost-Azië
en de afvoer van Britse krijgsgevangenen kregen voorrang. In Indië bleven
daarom de Japanners voorlopig met het bestuur en de handhaving van rust en orde
belast. Aanvankelijk bleven veel Nederlandse
mannen en vrouwen in de interneringskampen zitten, het was te gevaarlijk om ze
los te laten omdat de Indonesiërs opstandig en gevaarlijk waren. De voedselsituatie werd beter en de Japanners
stelden zich wat vriendelijker op, maar van een 'echte' bevrijding was nog geen
sprake. Ook de mensen die dus weer in de stad
Medan terug kwamen werden weer geïnterneerd vertelt mijn opa, omdat de toestand
buiten het kamp gevaarlijk was.
Mijn opa's gezin is weer compleet bij elkaar
gekomen, ook zijn vader en broer zijn teruggekomen. In 1947 werden zij
geëvacueerd naar Nederland. Mijn opa vertelt dat er wel leuke dingen waren in
de kamptijden maar hij haat die tijd verschrikkelijk. Hij vertelt dat veel
Japanse soldaten heel
vervelend waren, vooral als ze gedronken hadden.
Hij legt de nadruk erop dat hij wel geluk heeft gehad met de kampleiding. Het
ergst vond hij vooral dat de scholen werden gesloten en dergelijke, dat zijn
fijne leven daar werd afgenomen. Ook legt hij er de nadruk op dat het overal
anders ging in de delen van Indonesië, de dingen die hij heeft vertelt zijn uit
zijn eigen ervaring en hij weet niet precies hoe het er overal anders precies
aan toe ging.
Na zoeken op het internet ben ik erachter gekomen
dat het kamp Uniekampong in Belawan in de periode van april 1942 tot
juni 1942 een krijgsgevangenkamp was en in de periode van april 1942 tot eind
juli 1943 een burgerkamp. Dit is het kamp waar mijn opa en zijn vader en broer
geïnterneerd zaten. Ook heb ik het kamp gevonden waar mijn opa zijn moeder en
zusjes zich bevonden, namelijk het Poelaubrajan ABC in Medan in de
periode van maart 1942 en juni 1945 was dit een kamp waar vrouwen en kinderen
zich bevonden. Zie bijlage.
Op de tekening van het kamp Uniekampong in de
bijlage herkende mijn opa verschillende dingen. Als je de poort van het kamp
aan de Seroangweg en Bengkalisweg binnengaat, bevind zich meteen aan de
rechterzijde het “huis” waar mijn opa, een vriend en nog vele andere werden
ondergebracht. Ook vertelde mijn opa dat aan de Seroangweg zijde blikjes eten
konden binnensmokkelen die zij tegen betaling van de Indonesiers kochten, zij
stonden dan achter het prikkeldraad en de Indonesiers op de weg. Ook hier vond
de clandestiene verbinding van post over en weer met het vrouwenkamp plaats.
Mijn opa zei: “Dat dit allemaal 74 jaar geleden
gebeurde tijdens de bezetting, ervaar ik nog steeds als een vreselijke
nachtmerrie”. Hij praat er ook niet graag over, omdat hij er niet aan herinnerd
wil worden. Ik dank mijn opa en oma dan ook heel erg dat zij mee wilden werken
aan onze opdracht voor Geschiedenis.
BIJLAGE
Op dit stukje kaart staat een deel van de oostkust van Sumatra. Bij de rode stip staat Laras de plaats waar mijn opa het eerste gedeelte van zijn jeugd heeft gewoond. Wat meer naar schuin naar boven van Laras zie je de stad Medan en daarboven Belawan.
Uniekampong: “De Uniekampong was een
complex houten woonbarakken uit de jaren twintig voor havenarbeiders van de
Koninklijke Paketvaart Maatschappij, de Rotterdamsche Lloyd en de Stoomvaart
Maatschappij Nederland. De krijgsgevangenen werden geïnterneerd in het
noordelijk deel van de kampong. Het kamp was omheind en door prikkeldraad
gescheiden van het burgermannenkamp in het zuidelijk deel van de kampong. Onder
de krijgsgevangenen waren inheemse, Nederlandse, Britse en Australische
militairen. Zij werden tewerkgesteld in de haven, bij het laden en lossen van
schepen en treinen. Half mei 1942 werd een groep van ruim 2.000 Nederlandse,
Britse en Australische krijgsgevangenen met de Tokobashi Maru naar Birma
afgevoerd. Begin juni werden zo'n 300 inheemse krijgsgevangenen vrijgelaten. De
overige krijgsgevangenen werden in de loop van juni afgevoerd naar de kampen
Lawesigalagala en Gloegoer.De burgermannen en -jongens werden geïnterneerd in
het zuidelijk deel van de kampong. Eind juli 1943 werd het kamp ontruimd en
werden 540 geïnterneerden in drie transporten naar Belawan Estate
overgebracht.” – www.indischekamparchieven.nl
Poelaubrajan: “In Poelaubrajan bevonden zich de
centrale werkplaatsen van de Deli Spoorweg Maatschappij met woonwijken voor het
inheemse en 'Europese' technische personeel. Een deel van deze wijken werd
ingericht als verzamelkamp voor vrouwen en kinderen uit Medan en elders op de
oostkust van Sumatra. Het kampcomplex werd in fasen uitgebreid. De blokken A, B
en C bestonden uit eenvoudige huisjes van inheems DSM-personeel en twee
koelieloodsen (blok A), omheind met prikkeldraad en gedek. In juni 1945 werden
de geïnterneerden overgebracht naar Aek Pamienke.” – www.indischekamparchieven.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten